Voor mij was het meedoen aan deze film therapeutisch, maar emotioneel ook best zwaar. Dat ligt aan mij persoonlijk, omdat ik niet echt over mijn emoties praat. Maar om hier toch wel over te praten, om dit kwijt te kunnen, vooral bij mensen die in hetzelfde schuitje zitten als ik en die ook hetzelfde hebben meegemaakt, deed me goed. Ik heb mijn verhaal kunnen doen, en dat hielp, net als de feedback die ik kreeg van anderen.
“Het is niet de bedoeling dat ik mensen ga scholen, over hoe ze zich moeten gedragen.”
Toen mijn leraar zijn opmerking maakte in de klas (zie filmpje), was ik daarna vooral boos op mezelf dat ik in zo’n situatie niet gelijk een weerwoord heb. Of dat ik niet gelijk kan reageren, of kan zeggen wat ik eigenlijk wil zeggen. Daar was ik heel erg boos en gefrustreerd over. Wat ik ervan heb geleerd, is dat dat niet nodig is. Het is niet de bedoeling dat ik mensen ga scholen, over hoe ze zich moeten gedragen. Als je het niet zegt zullen mensen niet weten, maar ik moet het niet zien als mijn taak.
Ik zoek nog steeds naar de juiste manier om te reageren als ik racisme tegenkom. Ik probeer toe te passen wat ik geleerd heb. Als ik van andere mensen iets lees of hoor over racisme, bijvoorbeeld op het internet, dan stel ik me altijd voor hoe ik zou reageren, of hoe ik zou moeten reageren.
“Pick your battles: is dit nou iets waar je werkelijk je energie in wil steken?”
Een vriend van mij vertelde mij bijvoorbeeld laatst een verhaal. Iets stoms eigenlijk. Hij vroeg me hoe ik zou reageren. Ik gaf hem een advies dat ik voor de draaidagen niet zou hebben gegeven. Hij werkt in een koffiebar en er hangen foto’s van arme Afrikaanse kindjes in die bar. Vraag me niet waarom. Hij is zelf Ghanees, dus heel donker. Hij stond in de bar met een witte collega. Er komt een vrouw binnen van middelbare leeftijd. Ze kijkt naar de foto’s en naar hem, en ze kijkt weer naar die foto’s en weer naar hem. Ze vraagt aan hem: “Is dat familie van jou?” Volgens hem was ze oprecht nieuwsgierig. Zijn collega kijkt hem vervolgens bezorgd aan. Hij zegt: “Nee hoor, dat is geen familie van mij.” Hij zei het met een glimlach, maar vanbinnen kookte hij. Daarna vraagt ze: “Maar ken je ze?” En hij antwoordt: “Nee ik ken ze niet.” Waarop ze zegt: “Oh ok, dat dacht ik.” Toen maakte hij haar koffie en ging ze weg. Hij vroeg dus aan mij hoe ik zou reageren. Ik zei dat je eigenlijk aan haar had moeten vragen of zij familie was van je collega, omdat jullie allebei wit zijn. Zo kan je het omdraaien en aan haar laten zien hoe raar die vraag eigenlijk is.